Hoe ben je zelf in dit werkveld terechtgekomen?
Eigenlijk is dat vanuit mijn studies. Ik heb op de universiteit pedagogische wetenschappen gestudeerd. Van daaruit zoek je werk als pedagoog. En als pedagoog ben je vaak bezig met kinderen en jongeren. Zo ben ik op KIDS gestart als pedagoog.
En zo ben ik erna op de stoel van directeur beland. Ik heb altijd graag met jongeren gewerkt. Ik ben ook altijd bij de scouts geweest, en daar ben ik ook leider en groepsleider geweest.
Hoe ziet jouw dagplanning er gemiddeld uit?
Als directeur moet je veel vergaderen. Heel vaak liggen er heel wat vergaderingen over leerlingen vast met collega’s, met collega-directeurs. Dus dat zijn zowat de vaste momenten in de week en daarbuiten zijn er heel wat onverwachte dingen doorheen de dag, dingen die gebeuren op school, dingen waarop je moet reageren, ouders die jou willen spreken, situaties rond leerlingen… Dus er is een stukje dat vaststaat en een stukje dat een beetje onvoorspelbaar is, maar dat maakt het ook heel plezant.
Wat zijn de meest positieve aspecten van je job?
Het leukste is dat je met heel veel mensen in aanraking komt. Dat is heel plezant, dat maakt het werk heel leuk, en wel de leuke, plezante en goede dingen die je allemaal kan zien gebeuren op school. Ik kan zien wat de leerlingen allemaal kunnen bereiken of wat ze allemaal leren en kunnen, en dat is echt heel plezant om te zien. Bijvoorbeeld binnenkort, want we zitten op het eind van het schooljaar, zijn er weer de proclamaties die eraan komen.
Het is altijd heel om te zien wat leerlingen echt allemaal kunnen bereiken. Je ziet dat bijvoorbeeld gewoon in onze opleidingsvorm 4, waar we binnenkort weer de GIP-proeven hebben, leerlingen handel die een geïntegreerde proef voorstellen. Voor de beroepsscholen hebben de leerlingen een kwalificatieproef. Die gaan ook echt iets maken. Iets doen wat ze in hun beroep hebben geleerd. In de pASSer hebben we dan ook heel mooie trajecten die afgerond worden, dus dat is echt altijd heel fijn om te zien.
Wat is het verschil tussen de verschillende opleidingsvormen?
Nu, de opleidingsvormen liggen eigenlijk vast, want dat is regelgeving vanuit de overheid. Daar zit wel een heel duidelijk verschil in. Zoals je weet sluit opleidingsvorm 4 het dichtst aan bij het gewoon onderwijs. In opleidingsvorm 4 moeten de leerlingen hetzelfde leren als in het gewoon onderwijs. Dezelfde studierichtingen, maar met een stukje extra omkadering vanuit het buitengewoon onderwijs, met leerkrachten die een stukje gespecialiseerder zijn. Het tempo kan een beetje lager liggen. De klassen zijn wat kleiner. De aanpak is anders. Maar verder is het hetzelfde als het gewoon onderwijs. In de opleidingsvormen gaat het er altijd over wat je op het einde van de opleidingsvorm moet bereiken. Voor opleidingsvorm 4 is dat het diploma gewoon onderwijs, voor opleidingsvorm 3 is dat een beroep dat je hebt aangeleerd. In opleidingsvorm 2 is dat een beroep dat je hebt aangeleerd binnen de beschermde tewerkstelling, dus binnen de maatwerkbedrijven bijvoorbeeld. In opleidingsvorm 1 gaat het over het degelijk voorbereiden op de volgende levensfase, maar wel nog met hulp. Dat is eigenlijk het grote verschil: de doelstelling waar we naartoe werken. Ook opleidingsvorm 1 is eigenlijk een beetje anders dan de meeste andere opleidingsvormen, want als je gaat kijken in een doorsnee OV1-school, dan zijn dan daar jongeren, wel vanuit een ander type, maar vaak toch met een ernstige mentale beperking. Dat is in de pASSer helemaal niet het geval. Bij ons zijn er gewoon normaalbegaafde jongeren, wij richten ons echt op het autisme. Maar het blijft wel een OV1 omdat we wel voorbereiden op, we leren geen beroep aan, we leveren niet standaard een diploma gewoon onderwijs aan, we bereiden echt voor op de volgende levensfase, en heel vaak is dat toch met hulp, met ondersteuning.
Op welke manier komen mensen bij jullie terecht?
Dat gaat altijd via het CLB. We mogen niemand zomaar inschrijven in de school. Ouders mogen ook niet zomaar kiezen voor onze school. Eigenlijk is het CLB de toegangspoort tot het buitengewoon onderwijs. Wat het CLB gaat moeten doen, is gaan kijken tot welke doelgroep een leerling behoort die naar het buitengewoon onderwijs wil gaan. In de meeste gevallen gaan kinderen en jongeren altijd starten in het gewoon onderwijs. Pas wanneer blijkt dat het daar niet lukt, komt het CLB in actie en gaat het kijken of een overstap naar het buitengewoon onderwijs kan helpen. Ze gaan kijken in welke doelgroep je zit en dan zijn dat de types van het buitengewoon onderwijs. Wij hebben op school bijvoorbeeld veel leerlingen uit het type 9, twee jongeren met autisme. Of jongeren uit het type 7, de doelgroep van slechthorende jongeren. Jongeren uit het type basisaanbod zijn jongeren die vaak omwille van leerproblemen, zoals een lichte verstandelijke beperking, naar het buitengewoon onderwijs komen. En zo zijn er heel veel verschillende types in het buitengewoon onderwijs. Voor het secundair onderwijs moeten we dan ook nog eens kijken naar de juiste opleidingsvorm. Dan gaan CLB’s ook mee inschalen. Wat zou een goede eindtoestand zijn voor deze jongeren?Welke opleidingsvorm gaat het beste passen? En die twee dingen – type en opleidingsvorm – worden genoteerd in een verslag. En dat verslag is eigenlijk het toegangsbewijs tot het buitengewoon onderwijs.
Wat is de meerwaarde om te werken met mensen met een normale begaafdheid en ASS?
Wij in KIDS werken al heel lang met die doelgroep, zowel in de lagere school, het BuSO, als op het internaat, het MFC. Overal komt die doelgroep terug. Het leuke daarvan is dat je ziet dat jongeren met een normale begaafdheid en autisme eigenlijk jongeren zijn die heel wat kunnen, die heel wat capaciteiten hebben. Maar heel vaak hebben zij toch een beetje een andere omgeving nodig om die capaciteiten te doen groeien.
En dat is het leuke, dat we dat hier in onze school kunnen. Dat we dat voor alle leeftijden kunnen en dat we dat op school kunnen, maar ook daarbuiten, op internaat. Want dat maakt dat we binnen KIDS toch wel een heel toffe omgeving hebben voor de jongeren om daarin te groeien.
In de pASSer hebben jongeren heel veel verschillende achtergronden. Je hebt leerlingen die al vanaf de lagere school bij KIDS hebben gezeten, maar je hebt ook jongeren die eerst een heel traject in het gewoon onderwijs hebben afgelegd, die uit het ASO-onderwijs komen bijvoorbeeld, en dan op een gegeven moment toch ergens vastlopen en naar de pASSer hopen te komen. Die heel veel verschillende achtergronden maken dat het wel een heel fijne mix is.
Waarin maken jullie volgens jou het verschil voor deze personen?
Ik denk dat we dat proberen door er echt te zijn voor de jongeren. En dat is iets wat vooral onze leerkrachten en onze mentoren, onze leerlingenbegeleiders, echt wel proberen te doen. Er echt wel altijd staan voor onze jongeren. Het zijn mensen met een heel warm hart. We vinden het altijd fijn om te zien hoe onze leerkrachten onze leerlingen echt heel graag zien. En dat maakt eigenlijk wel het verschil. Je kan een heel goede leerkracht zijn en heel goed de dingen uitleggen en aanleren, maar als je dat niet doet met liefde voor de leerlingen, dan gaat het nog niet goed werken. Je moet echt wel een hart hebben voor de leerlingen, en dan kan je er echt goed mee aan de slag. Dat, samen met een heel goede kennis van: hoe is het autisme bij deze leerling? Want autisme is een heel groot verzamelbegrip en dat toont zich bij elke jongere anders, en dat is samen een zoektocht die we met de leerling proberen te doen. Hoe toont het autisme zich bij jou? Dat maakt samen wel dat we een meerwaarde kunnen betekenen voor jongeren en ouders.
Op welke manier begeleiden jullie de leerlingen verder naar de normale samenleving?
Ik denk dat we dat proberen te doen… We zitten hier met het KIDS eigenlijk in een heel mooie omgeving.”In het groen, maar we zitten ook zo’n beetje aan de rand van Hasselt. Niet echt in het centrum. Dus wat we wel proberen op school, is eigenlijk heel snel al uit de school te gaan. Dus met de klas de stad in trekken. Als we leren over dingen, proberen we die dingen echt te gaan zien in de samenleving. We zetten ook heel erg in op stage. Door jongeren op stage te laten gaan, gaan we hun ook echt al die kansen geven. We hebben eigenlijk altijd geprobeerd om leerlingen echt te laten leren in de gewone werksituatie, in de gewone leefsituatie.
Maar ik denk dat zeker in de pASSer ie stagemomenten dienen om in de samenleving proberen te leren. En wanneer het traject in de pASSer gedaan is, hebben we de schoolverlaterstrajecten die op dit moment doen met IN VIVO en QUO VADIS. Daar proberen we voor een stukje de school los te laten en we hebben nu een aantal locaties buiten de school waar die jongeren naartoe kunnen gaan. Daar proberen we het gewone leven een beetje te oefenen samen, op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. En we proberen dat zo veel mogelijk te doen zoals we dat in het gewone leven ook zouden doen. Ik denk dat dat wel een heel leuke voorbereiding is op het latere leven.
Wat doen jullie om de leerlingen te kunnen laten groeien?
Wat we sowieso moeten doen, is leerkansen bieden. Dat we door een traject moeten gaan, dat jongeren fouten mogen maken en dat we nieuwe kansen geven. Ik denk dat dat helpt. De momenten waarop je als mens gaat leren, is als je een fout hebt gemaakt en je probeert het daarna opnieuw. Dan leer je eigenlijk het meeste. En ik denk dat we als school altijd moeten proberen om jongeren kansen te blijven geven. Dat gaat heel vaak over dingen die we moeten aanleren, dat kan gaan van huishoudelijke taken tot de heel schoolse opdrachten. Maar ook op het gebied van gedrag. Als jongeren bijvoorbeeld eens agressief zijn geweest of zo, dat kan, maar we moeten dat wel zien als: oké, dat is geen goede reactie geweest, maar we willen samen daaruit leren, samen een nieuwe kans geven en daarin verdergaan. Ik denk dat dat een belangrijk iets is wat kan groeien tot het goede.
Op welke manier zien jullie de leerlingen groeien tot volwassenen?
Ja, je ziet dat heel goed. Als jongeren toch richting die eindmeet gaan, zien ze toch heel vaak dat het voor echt begint te worden. Want de school blijft altijd de school. De school is de school. Ze nemen het niet zo serieus. Maar dan, wanneer ze aan het einde van hun traject komen, zien we jongeren toch vaak die klik maken naar de volwassenheid, echt wel beginnen na te denken over hoe ze binnenkort misschien op hun eigen benen staan of zelf dingen gaan willen doen. Droom ik van een eigen woning? Droom ik van een relatie? Droom ik van een goede daginvulling? Droom ik ervan om te gaan werken? En wanneer ze echt met die dromen bezig zijn, dan zie je ook dat ze zich op school heel anders gaan gedragen, dat ze veel geïnteresseerder zijn in sommige onderwerpen, dat ze ook echt dingen gaan vragen aan leerkrachten. Dat is heel mooi om te zien eigenlijk, dat ze toch zo’n beetje groeien van puber naar jongvolwassene.
En dat is een heel normaal iets. Het is heel goed dat pubers gewoon pubers zijn. Dat mag ook, hé. Daar is niets mis mee. Maar het is mooi om te zien dat jongeren daarin kunnen groeien, dat ze meer verantwoordelijkheden nemen, zelfstandiger willen zijn. Dat zijn dan heel goede stappen.
Wat is de eventuele meerwaarde of functie van Assjette in de samenwerking voor de personen met ASS?
We hebben met Assjette altijd een heel fijne samenwerking gehad. We hebben al een hele weg afgelegd. Vanuit KIDS kennen we Colette nu ook al meer dan tien jaar. De meerwaarde van Assjette zie ik echt wel in die verdere voorbereiding op het gewone leven en op het gewone werken. We hebben dat echt wel gezien met heel wat van onze oud-leerlingen die bij Assjette terecht zijn gekomen en die toch nog niet helemaal zelfstandig stappen hebben kunnen zetten naar arbeid, naar het normale of het beschermde economische circuit. En dan is Assjette echt wel een meerwaarde om bijkomend die stappen te gaan zetten naar een goede dag- en werkinvulling. Daarin is Assjette ook echt wel pionier, zal ik zeggen. Daar doen ze echt heel mooi werk en hebben ze in Hasselt echt wel een gat in de markt opgevuld.